Fokbeleid & Socialisatie 

Criteria ouderdier

Het belangrijkste is dat je een ouderdier hebt, fokteef of dekreu, die geschikt is óm mee te fokken. Wat zijn dan de criteria voor een geschikte hond om mee te fokken?

- De hond dient medisch gezond te zijn. Dat kun je deels testen met de ECVO test (voor de ogen), met röntgenfoto’s voor de heupen (HD = Heup Dysplasie) en de ellebogen (ED = Elleboog Dysplasie). Dat kun je pas testen vanaf eenjarige leeftijd.

Daarnaast is er natuurlijk ook de ontwikkeling van het eerste levensjaar. De pup groeit bij ons op het eerste levensjaar. Wat gebeurt er allemaal in dat eerste levensjaar, hoe houdt de pup/jonge hond zich? Is hij/zij vaak ziek? En dan kan dat op gebied zijn van virussen maar ook een botbreuk o.i.d.. Dat is minstens zo belangrijk dan alleen de testen op de leeftijd van 1 jaar oud. Een goede kritische fokker kijkt hier ook naar, maakt een weloverwogen beslissing om een hond al dan niet af te keuren om nakomelingen te verwerven, hoe zeer dat ook doet en hoe teleurstellend het moeten afkeuren soms ook is.

- De hond moet mentaal gezond zijn. Mentale gezondheid weegt net zo zwaar als fysieke gezondheid. Een teef die snel ergens van onder de indruk is, die snel gestrest is, zal dit al meegeven aan de pups waarvan ze drachtig is. Daar begint het proces al. Het is cruciaal om alleen met een evenwichtige en stabiele teef te fokken. Alleen dan is het mogelijk om evenwichtige en stabiele pups te vererven. Uiteraard geeft de reu ook zijn genenpakket mee. Ook deze dient evenwichtig en stabiel te zijn.
Ook al heb je een evenwichtige, stabiele teef en een evenwichtige, stabiele reu, dan nog is het afwachten hoe de combinatie uitpakt. Het blijft natuur. Soms sta je voor een verrassing, zowel negatief als positief.
Een pup die geselecteerd is om zich voort te planten wordt nauwkeurig het eerste jaar in de gaten gehouden, hoe ontwikkelt de pup zich, hoe houdt de pup zich in verschillende situaties. Is dit een pup/jonge hond die het juiste evenwicht heeft, die stabiel is in diverse omstandigheden, willen we met deze hond fokken?
En is het antwoord nee? Dan is dat heel jammer, dan is er veel tijd, energie en geld verloren gegaan, maar dan moet de hond wél uit het fokprogramma. En ja, dat komt echt wel voor.
Dat is zuur, maar beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald.

- De hond moet de juiste karaktereigenschappen hebben. De juiste karaktereigenschappen zijn net zo belangrijk als de fysieke en mentale gezondheid.
Er wordt gekeken naar de volgende karaktereigenschappen (zie ook https://www.doggo.nl/artikelen/aanschaf-van-een-hond/de-zin-en-onzin-van-rasbeschrijvingen/)

Kalmte: emotioneel in evenwicht, niet neurotisch, angstig, agressief of gestrest
Sociaal gedrag: vriendelijk, meegaand, geen ruzie maken of pesten
Zelfverzekerdheid, dapper: extrovert, niet gereserveerd, niet angstig, energiek
Trainbaarheid: intelligent, nieuwsgierig, speels, vindingrijk

Niet iedere hond scoort hetzelfde op deze onderdelen, dat hoeft ook niet. Belangrijk is dat een hond niet in de uitersten zit, de scores moeten gemiddeld uitkomen.
Voorbeeld: een hond die overloopt van zelfverzekerdheid, totaal geen angst kent is waarschijnlijk veel te zelfstandig om als assistentiehond te kunnen fungeren, een bepaalde mate van gereserveerdheid is gewenst.

Kortom: het vergt nogal wat speurwerk en selectie voordat je een geschikt ouderdier hebt wat aan alle criteria voldoet. Er wordt heel goed nagedacht, gewikt en gewogen voordat er een bepaalde combinatie gemaakt wordt.
Door dit uiterst zorgvuldige selectieproces beschikken we nu over hele goede ouderdieren die hele goede pups voortbrengen, die opgeleid kunnen worden tot assistentiehond.

Met welke rassen fokken en kruisen we en waarom?

Piotr Grote Poedel

Karaktereigenschappen.
Er zijn een aantal karaktereigenschappen die we graag terugzien in een pup/hond.
Die karaktereigenschappen maken dat een pup of hond kan functioneren in een complexe maatschappij die steeds meer van een pup/hond verlangt. Met name voor de hond zelf is het fijn deze karaktereigenschappen te bezitten.
Onderstaande karaktereigenschappen worden gehanteerd.
Kalmte: emotioneel in evenwicht, niet neurotisch, angstig, agressief of gestrest.
Sociaal gedrag: vriendelijk, meegaand, geen ruzie maken of pesten.
Zelfverzekerdheid, dapper: extrovert, niet gereserveerd, niet angstig, energiek.
Trainbaarheid: intelligent, nieuwsgierig, speels, vindingrijk.
Baasgerichtheid: gefocust op eigenaar, minder belangstelling naar andere mensen, dieren.

NATURE versus NURTURE: Dit blijft altijd de vraag. Je hebt een bepaald genenpakket, echter de omgeving en omstandigheden hebben enorme impact en mogelijkheden hierop. Kijk alleen maar naar de fysieke ontwikkeling versus HD en ED problematiek.

Wat wordt bepaald door de genen en wat wordt bepaald door de omstandigheden, de opvoeding en de (on)mogelijkheden. Wat wordt bepaald door de combinatie van het genenpakket? Dit blijft een ontdekkingstocht. Goed blijven kijken, monitoren en eerlijk zijn naar het eigen fokproduct.                                                                                       In de afgelopen jaren hebben we de volgende rassen gebruikt.
Golden Retrievers (de donkere jachtlijn).
Grote Poedel en de Franse Krulhaar (De Franse krulhaar is een bonte Grote Poedel)
Kruising Mechelse herder x Duitse Herder
Lagotto Romagnolo.

Piotr, Franse Krulhaar

Een korte impressie:
Golden Retriever:
Doet eerst, denkt dan pas na, allemansvriend, verhaart veel. Over het algemeen heel sociaal en zacht van karakter
Grote Poedel: Na de derde keer een pen laten vallen, zegt de poedel: “doe het nu zelf maar”. Soms lastige eter, lage voer motivatie.
Sociale honden, voegen zich gemakkelijk, super slim!
Herder: Kan agressie uitlokken bij andere honden (puntige oren), sociaal minder geaccepteerd, verhaart veel.
Evenwichtige honden, super slim, baasgericht.
Lagotto: kan soms overenthousiast zijn, is zeer energiek.
Middelmaat qua hoogte, slim, baasgericht, vindt het heerlijk om te knuffelen, een goede gespierde bouw. 

 

Mauro, Lagotto Romagnolo

Bij ieder ras zitten er voor en nadelen aan, er is eigenlijk geen één van de rassen die we als helemaal wenselijk zouden willen zien. 

Natuurlijk is dit per hond verschillend, het zijn globale kenmerken, de ene hond is de andere niet. Toch geldt dit in zijn algemeenheid wel. Het fijnst zou zijn dat een hond wél op alle onderdelen goed scoort.
Dat is dé reden dat er gekruist is. Dat er heel bewust pups zijn geselecteerd om verder mee te fokken die het dichts benaderen dat alle onderdelen wél GOED zijn.
Dan nog houd je zelfs binnen een nest veel verschillen, en dat is goed, ook hier wil je geen homogeniteit in, juist de diversiteit is belangrijk. Voor de vele verschillende soorten assistentiehonden heb je ook verschillende eigenschappen nodig. Zelfs binnen een bepaalde groep assistentiehonden heb je variatie nodig, dat is geheel afhankelijk van de cliënten met hun (on)mogelijkheden, omstandigheden, karakters.

Welke kruisingen zijn er, met welke eigenschappen?

Op dit moment worden de volgende kruisingen gefokt om ingezet te worden en opgeleid te worden tot assistentiehond.
Goldendoodle: 50 % Golden Retriever+ 50% Grote Poedel
Goldendoodle: 37,5% Golden Retriever + 62,5% Grote Poedel
Goldendoodle: 25% Golden Retriever + 75% Grote Poedel
Goldendoodle: 12,5% Golden Retriever + 87,5% Grote Poedel
Shepadoodle: 25 % Mechelse Herder+ 25% Duitse Herder + 25% Golden Retriever+ 25% Grote Poedel
Shepadoodle: 12,5 % Mechelse Herder+12,5 % Duitse Herder+ 12,5% Golden Retriever + 62,5% Grote Poedel
Romadoodle: 50% Lagotto Romagnolo + 25% Golden Retriever + 25% Grote Poedel
Romadoodle: 50% Lagotto Romagnolo + 12,5% Golden Retriever + 37,5% Grote Poedel

Onderstaande karaktereigenschappen worden gehanteerd.
Kalmte: emotioneel in evenwicht, niet neurotisch, angstig, agressief of gestrest.
Sociaal gedrag: vriendelijk, meegaand, geen ruzie maken of pesten.
Zelfverzekerdheid, dapper: extrovert, niet gereserveerd, niet angstig, energiek.
Trainbaarheid: intelligent, nieuwsgierig, speels, vindingrijk.
Baasgerichtheid: gefocust op eigenaar, minder belangstelling naar andere mensen, dieren.

Nuancering


Karaktertrekken is één ding, en ja, die verschillen per pup/hond, zelfs in 1 nest zitten totaal verschillende karakters.

Grootte/gewicht.

Wat ook meespeelt is hoe groot (of zwaar) een hond is.
Een grote man van 2 meter met een visuele beperking heeft een heel ander type hond nodig dan iemand met een motorische beperking en/of een spierziekte.
Een blindengeleidehond zal fysiek wel wat mee moeten brengen, anders wordt het werk fysiek te zwaar. Een ADL-Hulphond die geregeld “hoog” moet werken, is gebaat bij een niet te zwaar lichaam, gemakkelijk op de achterpoten kunnen staan, en voor de cliënt niet te zwaar zijn, liefst lichtvoetig.
Een meisje met autisme wat soms zelf maar net 50 kilo weegt moet niet een te zware sterke hond hebben, dat werkt domweg niet. Voor de één heb je wel een grote hond nodig, voor de ander weer niet. Ook hier is diversiteit het antwoord. En die diversiteit in karakter en grootte en gewicht is er.

Vacht.
Dan is er natuurlijk de vacht, dat blijft een heikel punt. Bij bepaalde organisaties worden het liefst honden gebruikt met een verharende vacht, zoals de Labrador Retriever of de Golden Retriever.
Het nadeel is dat deze honden enorm verharen. Een doodle verhaart niet of nauwelijks.
Het nadeel van een knip- of trimvacht is dat als deze niet kort gehouden wordt zo’n hond enorm kan gaan vervilten, wat uiterst pijnlijk is voor de hond, helemaal daar waar dekjes of tuigen voor wrijving zorgen. Kun je zelf niet de vachtverzorging doen dan moet een ander dat doen en dat brengt weer extra kosten met zich mee. Dat zijn allemaal beperkende factoren van de doodle vacht.
Waarom dan toch de doodle vacht als positief? Allergieën bij mensen! Dat is ooit het begin geweest waarom er destijds poedels zijn aangeschaft. Omdat iemand wel heel graag een assistentiehond wil, maar óf zelf allergisch is óf een familielid allergisch is. En dat komt steeds vaker voor.
Inmiddels is er een heel protocol ontwikkeld om te kunnen constateren of iemand of een gezinslid geen allergie heeft tegen een bepaalde vacht. Om te voorkomen dat een hond weer weg moet omdat er toch iemand allergisch reageert op de hond. Dat wil je liever aan de voorkant tackelen. 

Gewenste kwaliteiten.
Karaktertrekken, kwaliteiten, nature versus nurture, zeg het maar. Wat we graag zien in een pup/hond is dat deze evenwichtig is, stabiel met een bepaalde mate van zowel onafhankelijkheid als afhankelijkheid. Dat een pup/hond graag lichamelijk contact maakt, dat een pup/hond goed tegen stress kan (tegen de stressgeur en de signalen), uiteraard is dit ook een belangrijk deel nurture.
Dat een pup/hond graag leert en de juiste drive heeft. Wat is dan een juiste drive? Dat is erg afhankelijk van zowel het doel waarvoor een hond opgeleid wordt als van de cliënt zelf.

De beste pup van het nest.


Op de leeftijd van exact 7 weken oud wordt bij de pup de Campbell-test afgenomen.
Dat gebeurt door een kynologisch gedragstherapeut.
Die test geeft een goede voorspellende waarde.
Je zou de Campbell-test kunnen vergelijken met een beroepentest voor mensen.
De een is geschikt voor timmerman, de ander voor loodgieter en een derde voor automonteur. Allemaal goede beroepen, de één is niet beter dan de ander, het zijn verschillende beroepen ieder met hun eigen kwaliteiten.
Wanneer iemand een bepaalde aanleg heeft, is het handig om daarin verder te leren en te gaan werken. Wanneer je een timmerman dwingt in de rol van automonteur, dan zal dit de nodige frustratie opleveren. Dit zal ook ten koste gaan van de kwaliteit. Beter is het iemand timmerman te laten worden wanneer daar zijn kwaliteiten liggen.
Met pups is het net zo. Iedere pup bezit een aantal kwaliteiten. Het is belangrijk om goed na te denken welke kwaliteit iemand nodig heeft en daar de juiste pup bij te zoeken.

De beste pup uit het nest bestaat dus niet, wel de juiste pup met de juiste kwaliteiten voor een bepaald doel. De timmerman, loodgieter en monteur zijn niet beter of slechter dan elkaar, ze zijn verschillend, en ze zijn ALLEMAAL nodig.

Voor verschillende soorten assistentiehonden zijn er verschillende kwaliteiten nodig.

Een nestje fokken

Wanneer er geschikte ouderdieren zijn, die goed matchen, dan kan er een nest gefokt worden. Dat heeft de nodige voeten in de aarde. Het optimaliseren van de leefomstandigheden van een pup begint al bij de dracht van een teef.
Er zijn nog veel meer criteria die van belang zijn.

Belangrijke Criteria

- De conditie en toestand van de moederhond. Iedere moederhond is bij ons opgegroeid, de meeste zijn zelfs door ons gefokt, heel soms wordt er een teefje aangekocht om mee te fokken. De moederhond kent ons door en door, is opgegroeid bij ons en is vertrouwd met de omgeving. Zelfs als ze na het eerste nestje naar een pleeggezin gaat, herkent ze het “oude nest” en de verzorgers als geen ander. Dat is altijd een feest van herkenning en blijdschap.
De moederhond moet in goede conditie zijn, anders wordt er sowieso niet gedekt, ook tijdens de dracht wordt de teef goed in de gaten gehouden, voldoende beweging in combinatie met voldoende rust en uiteraard voer van hoge kwaliteit.
Als een moederhond bij een pleegezin is ondergebracht komt ze 2-3 weken voor de uitgerekende datum bij de fokker terug. Er staat dan een ruimte voor haar klaar in de woonkamer van de fokker, met een comfortabel hondenbed en een werpkist. De moederhond kent de fokker goed en voelt zich daar thuis, de moederhond went aan haar nieuwe onderkomen en is daar relaxed. De fokker zorgt ervoor dat de moederhond op een rustige plek gesitueerd is en dat de moederhond niet te veel gestoord wordt. Er wordt goed gekeken naar de behoeftes van de moederhond, dat is per hond verschillend.

- De bevalling, het werpen van de jongen. De fokker en de mensen erom heen die helpen verzorgen zijn allen zeer ervaren en herkennen de signalen wanneer een teef moet gaan werpen. Belangrijk is om nu de rust te bewaren en de teef de ruimte te geven om haar ding te doen. Sommige teven vinden het fijn wanneer de fokker erbij is, andere teven vinden dat juist weer niet. De fokker herkent deze signalen en zal daarnaar handelen. De fokker blijft steeds (eventueel onopvallend) in de buurt, om de teef bij te kunnen staan als dit nodig is. De fokker staat in nauw contact met de dierenarts, die van tevoren op de hoogte is gebracht dat er op een bepaalde datum een nestje wordt verwacht. Bij eventuele calamiteiten wordt het advies van de dierenarts ingewonnen en opgevolgd. Het komt een enkele keer voor dat er een keizersnede nodig is.
Cruciaal is dat er rust heerst, geen onverwacht bezoek of onnodige pottenkijkers bij een bevallende moederhond, als mens zit je daar ook niet op te wachten, voor een dier geldt hetzelfde. Wanneer alles goed gaat, zie je dat pups goed levendig zijn en vaak binnen een paar minuten proberen te gaan drinken.
Een bevalling is een kliederboel, er komt veel vruchtwater, slijm en bloed vrij. De fokker ruimt dit zoveel mogelijk op. Ook is het belangrijk de moederhond af en toe uit te laten onder de bevalling door. Een medewerker kan dan snel even de moederhond laten plassen, ondertussen kan de fokker de werpkist schoonmaken en nieuwe schone handdoeken erin leggen. De eerste drie dagen is een moederhond erg gefocust op haar pups, de fokker verschoont de werpkist en weegt de pups om in de gaten te houden of iedere pup wel voldoende groeit, dit verschonen en wegen gebeurt zoveel mogelijk wanneer de moederhond uitgelaten wordt. Hierdoor wordt zoveel mogelijk stress bij de moederhond vermeden. De fokker zorgt ervoor dat de moederhond zo min mogelijk gestoord wordt in de eerste 3 dagen. Dat de moederhond en de pups het zo comfortabel mogelijk hebben.

Na de eerste 3 dagen verliest de moeder haar waakzaamheid, er treedt gewenning op. En ongetwijfeld is het heel vermoeiend om na een bevalling en 3 dagen zogen steeds zo alert te blijven. De moederhond gaat meer bij de pups weg, wil langer wandelen buiten en gaat meer haar eigen gang. En dat is een goed teken, er is vertrouwen, bovendien is er uit onderzoek gebleken dat moederhonden die wat gemakzuchtiger zijn naar hun pups toe (dan continue bewaken) stabielere en zelfredzamere pups creëren.

De nestperiode:

Van 3-16 dagen oud: Vanaf 3 dagen oud volgen de pups de Early Neurological Stimulation. Early Neurological Stimulation: bio sensorische training voor puppy’s in de leeftijd van 3 dagen oud tot en met 16 dagen oud. (link: https://www.youtube.com/watch?v=ja6E4xa-6Hs)
Het is goed om dit filmpje te bekijken, het geeft exact weer hoé op de juiste manier toe te passen. Dit doet een ervaren fokker die goed naar het stressniveau van zowel de moeder als de pups kijkt. De scheidslijn tussen stimuleren/socialiseren en traumatiseren is erg dun. Daarom moet een ervaren fokker dit doen die heel goed hondengedrag kan “lezen”.
Na 16 dagen is het neurologisch systeem compleet aangelegd en heeft deze stimulatie geen nut meer.

3,5 weken oud: Rond de leeftijd van 3,5 – 4 weken oud krijgen de pups voor het eerst brokjes gevoerd. Voor die tijd drinken ze alleen bij de moederhond. Zodra er brokjes worden gevoerd krijgen de pups ook de beschikking tot vers drinkwater.
In deze periode vindt de eerste kennismaking plaats met de “HYPO” geur.
Het ruiken aan de hypogeur wordt onmiddellijk daarna beloond bij het mogen drinken bij de moederhond, een sterkere bekrachtiger dan mogen drinken bij de moederhond is er niet.

De HYPO GEUR: is een lage bloedglucosewaarde van iemand met Diabetes type 1.
De Hypo geur is gebaseerd op het hormoon adrenaline (de stress geur).
Deze “stress” geur wordt positief ingeprent.
Dat geeft de pups een enorme voorsprong in hun verdere leven.
Hierdoor kunnen ze gemakkelijker omgaan met stress.

We zien ook dat honden die opgeleid worden voor Diabetes en Epilepsie heel snel de geur herkennen en hierop gaan reageren, vaak al voor de 4e maand van hun leven.
Uiteraard is er dan nog niet de juiste verwijzing, echter dat de pup de geur herkent en hier POSITIEF/BLIJ op reageert maakt dat de hond zeer goed te trainen is voor dat doel.

Maar niet alleen voor diabetes of epilepsie is dit een hele grote bijvangst ook voor alle andere situaties waarbij mensen stress ervaren, wat de hond ruikt, is het superfijn dat dit positief is vastgelegd.

3,5 weken oud: In deze periode zie je ook dat de pups van het nest weglopen om zich te ontlasten.

Het begin van zindelijkheid!

 Vanaf 3,5 weken oud wordt er een soort kattenbak met houtkorrels in de ruimte geplaatst waar de pups verblijven. Na en paar keer de pups erop te hebben gezet begrijpen de pups (ongelooflijk snel) dat ze daar moeten poepen. Een plasje duurt soms wat langer, dat verschilt per pup. Een pup wil van nature niet in zijn eigen vuiligheid liggen.
De plek waar de pups liggen en waar de moeder zoogt blijft schoon.

De fokker kan snel en gemakkelijk de kattenbak verschonen, dat is prettig voor iedereen.

4-6 weken oud. De pups gaan nu voor het eerst naar buiten, afhankelijk van het weer. Is het erg slecht weer dan wordt er gekozen voor een andere verwarmde ruimte. In ieder geval een nieuwe omgeving, waar de pups naar hartenlust mogen ravotten en ontdekken.
Op de leeftijd van 5-5,5 weken oud lopen de pups al redelijk goed mee met de fokker of de verzorger(s). Dan is het tijd om de pups “uit te laten”. In het begin nog niet zo ver, per dag wordt de afstand steeds een beetje opgevoerd. Dit is cruciaal om de pups sterk en gezond te krijgen, belangrijk voor botten, spieropbouw en goed ontwikkelde pezen.
Het gras nodigt uit om in te plassen, dat heeft een reden. Net zoals de moedertong de pups in de eerste weken moest stimuleren zodat ze konden plassen en poepen, stimuleren de kriebelende grassprietjes het ontlasten van de pup.
Het uitlaten, meelopen wordt dan al geoefend, een vaardigheid waar menigeen later plezier van heeft, het is al aangeleerd.

Vanaf deze periode gaan de pups een aantal uren per dag naar de puppyweide (90 vierkante meter) met aangrenzend verwarmd hok (12 vierkante meter) waar ze naar believen in en uit kunnen lopen.
Een pup heeft een natuurlijke voorkeur om te plassen en poepen op gras. Tel daarbij op dat een pup van nature niet in zijn eigen uitwerpselen wil liggen dan is het zindelijk worden kinderspel.

 

Het binnenhok met vloerverwarming, de vloer is ruw, dat voorkomt uitglijden.
De vloer is met een epoxyhars behandeld en daardoor hufterproof.
De wanden zijn bekleed met extra hard gelaagd gemakkelijk afwasbaar materiaal. Alle hoeken en kozijnen zijn beschermd met aluminium profielen. Het binnenhok is een veilige plek voor de pups. Daar kunnen ze lekker wegkruipen in een hoekje, warm en tochtvrij bij elkaar.

 

De pup kan zelf naar buiten lopen wanneer hij dit wil. Dit is een fase van zindelijk worden.
De pup heeft dan nog niet geleerd de ontlasting op te houden.

6-8 weken oud. De pups gaan voor het eerst mee in de auto, naar de stad (Koopmansplein in Assen), naar de kinderboerderij of naar tuinland. Daar wordt hun wereld nog groter en krijgen ze nog meer indrukken. Uiterst belangrijk is dan dat er geen trauma’s ontstaan. Dit soort dingen doen we met een grote groep mensen die waakt over het welzijn van de pups. Mensen mogen aaien, maar niet oppakken, of erachter aan rennen. Dit is altijd best wel stressvol voor de begeleiders, je moet ogen voor en achter hebben om alles in goede banen te leiden. Toch zijn het cruciale ervaringen voor pups waar ze later hun voordeel mee doen.

Met 6-6,5 weken oud worden de pups gechipt en krijgen ze de eerste enting.
De dierenarts komt bij ons op de locatie dit doen. Dat de dierenarts bij de fokker komt heeft het voordeel dat de pups niet zomaar besmet kunnen raken door een ander ziek dier wat aanwezig is bij de dierenartspraktijk. Het thuisbezoek van de dierenarts kan veel ellende voorkomen.

Op het Koopmansplein, hartje stad Assen. Er is altijd veel belangstelling voor de pups.
Mensen mogen alleen aaien, NIET oppakken. Daar zijn we heel streng in. De pups kunnen vrijelijk bewegen en hun gang gaan. De pups brengen ook veel vreugde onder de mensen. Een mooie bijvangst.

Tuinland in Assen, een hele fijne plek om met de pups naar toe te gaan.

Het personeel roept al “Puppy alert!”


Tuinland staat heel positief tegenover honden en de pups.

Het personeel geniet mee, een prachtige socialisatie voor de pups.

Bench training

Met 6,5-7 weken oud worden de pups afgespeend en gaat iedere pup apart in zijn eigen bench. Dat is een belangrijk proces. De pups leren zo in een veilige omgeving dat ze alleen in een bench komen.

Ze zien de broertjes en zusjes nog wel.
In de nacht en een aantal uren overdag liggen ze al rustig in de bench.
Een groot voordeel voor de pup wanneer deze bij de fokker weggaat.
De bench is dan al een veilige en bekende omgeving.
Wanneer de pup met zijn eigen nestgeur en knuffel naar een nieuwe omgeving gaat is die bench een veilige plek en acclimatiseert de pup vele malen sneller.
Over het algemeen is een pup voor de 7e week ‘s nachts al zindelijk in de bench.
De pup heeft dan geleerd de ontlasting op te houden en het pas buiten op het gras te doen.

Een pup krijgt zijn voer in de bench, een positieve associatie.
Tegelijkertijd weet de fokker ook wat de pup aan voer binnenkrijgt.

Onze katten

Er is een grote ruimte voor de katten met binnen- en buitenverblijf, met 3 gecastreerde katers:

Links is Malo, een Ragdoll, blue point lynx.
Een hele lieve zachtaardige kat, die bijna alles goed vindt.

Rechts is Mios, een Maine Coon.
Mios is wat gereserveerder en
duidelijker naar de pups

Dit is Meru, een X Maine Coon x heilige Birmaan.
Meru is de brutaalste van de drie. 

De pups maken kennis met de katten op de leeftijd tussen de 4-7 weken oud, de pups gaan dan mee naar het katten verblijf.
Op deze manier blijven zowel de katten als de pups beheersbaar en kun je ongewenst gedrag voorkomen. Zo blijft het voor de katten leuk en de pups leren dat katten erbij horen.
Uiteraard gebeurt dit altijd onder toezicht